Zin en onzin van natuurtellingen
Adri Remeeus. Foto: Smiley.toerist, via Wikimedia Commons
Vogels
Waar voor- en nadelen goed te zien zijn is bij het tellen van vogels in de broedtijd.
Het pure tellen van vogels heeft wel degelijk zin. Maar voor een terreinbeheerder die zo’n telling wil gebruiken is het dan wel van belang dat de tellers een lange adem hebben. Een beheerder wil meestal graag weten hoe de getalsmatige ontwikkeling is van broedsoorten. Alle soorten hebben wat dat betreft goede en slechte jaren. Na een strenge winter zullen er tijdelijk minder winterkoningen en mezen zijn. In een warm en nat voorjaar, met meer aanbod van insecten, kunnen zich wellicht meer insecteneters succesvol vestigen. Om een echte trend te kunnen berekenen wordt in het algemeen een onafgebroken reeks van tenminste acht jaar aangehouden als minimum.
Oorzaken niet zomaar uit de getallen te zien
Sommige soorten zullen, met ups en downs, gemiddeld een toename laten zien, terwijl andere structureel achteruitgaan in aantal. Dat zijn mooie gegevens, die goed inzichtelijk zijn te maken in vaak prachtige grafieken, maar het zegt in de meeste gevallen niets of bijna niets over de mogelijke oorzaken van achteruitgang van een soort. Die kunnen immers heel divers zijn:
predatie
afnemend insectenaanbod
te weinig uitvliegende jongen
problemen in de overwinteringsgebieden: te nat, te droog of landschapsvernietiging
verschuiving, uitbreiding of -inkrimping van leefgebieden
De exacte oorzaken nagaan vraagt dan diepteonderzoek door specialisten, maar zo’n onderzoek kan nooit goed van de grond komen als het basismateriaal, de resultaten van de inspanningen van tellers, incompleet is. Dat basismateriaal wordt landelijk vastgelegd, onder andere in kloeke en fraai vormgegeven vogelatlassen. De meest recente dateert uit 2018. Die atlas is een waar monnikenwerk geweest van de ‘samenwerkende organisaties vogelonderzoek Nederland’ (Sovon), die het telwerk door vrijwilligers coördineert, begeleidt en monitoringinstructies afgeeft.
Tellen alleen is niet genoeg
Iedereen die in mei door de duinen wandelt of fietst zal een koor aan nachtegalen horen. Maar gaat u eens naar de Utrechtse Heuvelrug of de Veluwe, daar is amper nog een nachtegaal te horen. In het oosten en zuiden van ons land is de stand met zo’n tachtig procent afgenomen. Waar in 1960 tien procent van de nachtegalen in de duinen woonde was dit rond de eeuwwisseling al ruim meer dan de helft. Er rust dus een grote verantwoordelijkheid op de schouders van de duinbeheerders! Daarom vindt inmiddels in Meijendel gericht onderzoek plaats: wat maakt het duingebied zo aantrekkelijk voor deze soort? Is dat meer dan alleen maar het dichte struikgewas? Ook wordt met ringenonderzoek nagegaan hoeveel jongen er jaarlijks uit het ei komen en hoeveel daarvan overleven. Daarnaast wordt onderzocht hoe de soort precies van het terrein gebruik maakt. Deze informatie is naast de tellingen voor beheerders belangrijk om een inzicht te krijgen in de beheermaatregelen die eventueel effect kunnen hebben.
Scheveningse Bosjes
Een voorbeeld van het belang van tellen (soorten, aantallen en verspreiding) zijn de Scheveningse Bosjes. Enkele jaren geleden waren er plannen om dit gebied meer recreatief in te richten, met brede lanen, een meer open structuur, speelgelegenheden en dergelijke. Dat was voor de AVN aanleiding om een zogenaamde ‘nulmeting’ te laten uitvoeren naar de vogelstand. Dat gebeurde in 2017. Er werden veertig verschillende vogelsoorten waargenomen. Zangvogels hebben alle een eigen territorium, ook wel zangpost genaamd. Daarvan werden er in totaal 529 waargenomen. Op basis van deze gegevens werden in een rapport aanbevelingen gedaan om, waar nodig en mogelijk, de leefomstandigheden voor vogels te verbeteren. Een aantal van deze aanbevelingen hebben hun weg gevonden in het beheerplan voor de Bosjes. Zo zijn er boszomen gemaakt. Dat zijn geleidelijke overgangen van kruid- en struiklaag naar volwassen bos. Veel vogelsoorten mijden namelijk harde overgangen.
Een volgende inventarisatie zou zichtbaar kunnen maken welke invloed de beheermaatregelen hebben gehad op de vogelstand.
Beheeradviezen
Zowel de Vogelbescherming, Sovon als de Vlinderstichting kunnen, met gebruikmaking van door tellers verzamelde gegevens, aan overheden gericht adviezen geven over het beheer. Denk hierbij aan de ontwikkeling van maaimethoden , die rekening houden met de, in tijd uiteenlopende, aanwezigheid van rupsen en vlinders.
Wat is het nut van de vele tellingen
Vaak worden alle telinspanningen, op vrijwillige basis en door niet altijd even vakkundig publiek, gebagatelliseerd. Dat gaat echter voorbij aan het feit dat de resultaten van jarenlange systematische tellingen de basis vormen waarop (soort)gericht onderzoek kan plaatsvinden.
Samengevat
Natuurtellingen vormen een goede basis van beheer en beleid mits ze systematisch worden uitgevoerd. Trends in aantallen kunnen alleen worden gezien na een periode van minimaal acht jaar (bij jaarlijkse tellingen). Wat meestal niet kan is met tellingen de oorzaken van trends in aantallen vaststellen. Daarvoor moet ander, doelgericht, onderzoek plaatsvinden. Wel kunnen op basis van tellingen vaak beheeradviezen worden gegeven.
Het belang van structureel tellen (de basis blijven voeden) is duidelijk, dus: tel mee!