Home » Plantengemeenschappen

Plantengemeenschappen

Het is een feit dat de meeste mensen bij natuur eerder aan dieren denken dan aan planten. Planten zijn voor hen vooral een decor. Maar daarmee doen we de plantenwereld tekort. Zonder planten geen dieren, en plantengemeenschappen bepalen welke dieren er voor kunnen komen.

Madelein Vreeken

 

Plantengemeenschappen
Wat zijn plantengemeenschappen? Wie buiten loopt zal zien dat niet alle planten overal door elkaar voorkomen. Er zit een bepaalde ordening in. Waterlelies groeien niet in het bos en duindoorn niet in het moeras. Wilde planten komen van nature in bepaalde combinaties voor. Zo geven ze vorm en kleur aan natuurlijke landschappen zoals bijvoorbeeld grasland, heide of rietmoeras.

 

Pantensociologie
Ga je meer in detail kijken welke soorten samengroeien en in welke verhoudingen, dan kom je in het vakgebied van de vegetatiekunde of plantensociologie.

Plantengemeenschappen gedragen zich als een nauwkeurig meetinstrument, waarbij de kleinste verandering in het milieu vroeg of laat zorgt voor verschuivingen in de soortsamenstelling en de onderlinge verhouding in aantallen en bedekking. Zo kunnen veranderingen in klimaat, bodem, waterhuishouding en landgebruik snel worden waargenomen.

 

Gemeenschappen bepalen het landschap
Een plantengemeenschap is in het algemeen veel specifieker voor een bepaald milieu dan een enkele soort: zo kan de zwarte els overal in het land worden aangetroffen, maar elzenbroekbossen komen alleen onder specifieke omstandigheden voor. Ofwel: het geheel is meer dan de som der delen.

 

Bescherming op het niveau van habitattypen
Plantengemeenschappen vormen daarom ook de basis voor het natuurbeheer. Europees afgestemde habitattypen, die gebuikt worden in de rapportages over de Natura 2000-gebieden, zijn verzamelingen van bij elkaar voorkomende vegetaties. Plantensociologie levert de wetenschappelijke basis ervan.

Voorbeelden van habitattypen zijn: grijze duinen, witte duinen, duindoornstruwelen en duinbossen.

Ook de natuurtypes, waar de provincies deels hun subsidies op bepalen, zijn gebaseerd op plantengemeenschappen. Bijvoorbeeld droog schraalgrasland. De vegetatie is altijd bepalend voor de diversiteit aan insecten en vogels, en daarom ook voor natuurbeheer. Anderzijds kun je de vegetatie ook laten veranderen door de abiotische (niet levende) factoren te beïnvloeden, zoals door maaien, beweiden, vernatten, verschralen, hakken, plaggen of branden. Dat is vaak de bedoeling bij natuurherstel.

 

Hoe worden plantengemeenschappen bepaald?
Het onderscheiden van plantengemeenschappen gebeurt op basis van heel veel ‘opnames’. Een opname is een proefvlak ergens in een vegetatie, waarbinnen alle soorten worden genoteerd, met hun bedekking.

Met bedekking bedoelen we hoeveel van het proefvlak, van bovenaf gezien, bedekt wordt door blad, stengels en bloeiwijzen van de verschillende planten. Voor de weinig voorkomende soorten worden de aantallen vastgelegd. Dat wordt gedaan met een gestandaardiseerde systematiek. Door ordening (classificatie) van heel veel ‘opnames’ ontstaan zogeheten ‘associaties’ of ‘syntaxons‘. De associaties worden weer geordend tot ‘verbonden‘ en zo ontstaat een hiërarchische structuur die de plantengemeenschappen nauwkeurig omschrijft.

Een voorbeeld van een associatie die we in onze duinen kunnen herkennen is de duin-buntgras-associatie. Behalve buntgras en zandzegge komt hierin ook het goed herkenbare duinviooltje voor. Het behoort tot het buntgras-verbond en dat behoort weer tot de klasse van de droge graslanden op zandgrond.