Home » Meeuwen in onze stad, lust of last?

Meeuwen in onze stad, lust of last?

Tussen dicht op elkaar wonende mensen kunnen snel controverses ontstaan. Soms over puur huishoudelijke zaken, zoals geluidsoverlast, maar vaak ook over natuurbeleving in de eigen omgeving. In de stad broedende meeuwen zijn daar een voorbeeld van. We hebben het over de zilvermeeuw (met lichtgrijze bovenvleugels en roze poten) en de kleine mantelmeeuw (met zwarte bovenvleugels en gele poten). De een geniet ervan, de ander haat ze, het is een dankbaar onderwerp van gesprek.

Adri Remeeus

Historie
Landelijk nam het aantal broedparen van de zilvermeeuw exponentieel toe na 1970, maar sinds de eeuwwisseling is de trend omgeslagen en daalt het aantal gestaag, inmiddels met zo’n vier procent per jaar. De kleine mantelmeeuw nam na 1980 in aantal toe, een toename die zich nog steeds voortzet.
Tot rond 1995 waren van beide soorten meeuwen kolonies te vinden in duingebied Meijendel. Hoewel beide van oorsprong broeden op kale rotsige kusten en eilanden voelden ze zich prima thuis in de zanderige duinen, wellicht mede omdat er in die tijd geen natuurlijke vijanden waren. Maar een predator meldde zich wel, de vos verscheen. Inmiddels was ook het aantal konijnen gekelderd door een tweetal ziekten: myxomatose en VHS. Jong groen werd daardoor minder afgegraasd en, mede door stikstof, verruigde het duingebied. Daarna was het gebied onaantrekkelijk voor meeuwen waardoor deze op zoek gingen naar andere leefgebieden.

De zoektocht begint
Krantenkoppen in die tijd meldden suggestief: ‘de vos heeft de meeuwen uitgeroeid’. Dat was gelukkig niet het geval. Vrijwel elke diersoort heeft een mechanisme dat ze in staat stelt op zoek te gaan naar nieuwe leefgebieden, waarbij de ene diersoort opportunistischer is dan de andere. De meeuwen deden dat ook en vonden in de ‘leefomgeving’ die wij stad noemen een aantrekkelijk broedgebied. Een meeuw ziet in een stad een landschap met structuren, zoals de vele platte daken (met grind) die voor hem overeenkomen met zijn oorspronkelijke rotsige habitat. Maar voordat een diersoort zich gaat vestigen in een geschikt lijkend landschap moet nog voldaan worden aan andere criteria zoals veiligheid en de aanwezigheid van voedsel. Een meeuw heeft van predatie of verstoring nauwelijks last en voedsel, bewust dan wel onbewust door de mens verstrekt, is in ruime mate voorhanden. En, niet onbelangrijk, de zee is in de buurt.
In navolging van andere soorten zoals bijvoorbeeld de merel, vroeger een schuwe bosvogel, kunnen we nu ook de zilver- en kleine mantelmeeuw tot onze mede-stadsbewoners rekenen.

De mens en de meeuw
In de loop van de winter gaan de meeuwen de daken opzoeken. Zij cirkelen dan vrij hoog rond onder het uiten van schelle geluiden, die sommigen omschrijven als herrie en anderen juist als een kreet van vreugde.
Omdat weliswaar de zilvermeeuw in aantal afneemt, maar de kleine mantelmeeuw juist toe, mogen we ervan uitgaan dat meeuwen voorlopig vaste gasten in onze stedelijke omgeving zullen blijven.
Meeuwen kunnen zich vocaal behoorlijk laten gelden. Dat is zo in het begin van de broedtijd, als ze hun territorium gaan bezetten, maar zeker ook in de tijd dat er jongen zijn. Veel bewoners klagen daar over. Het valt overigens wel op dat er bijna nooit wordt geklaagd over een ’s nachts roepende bosuil of zingende merel.
Een ander aspect dat mensen kan doen schrikken is het gedrag van meeuwen die hun jongen beschermen. Daarbij is overigens nooit iemand gewond geraakt. Het zijn pure schijnaanvallen bedoeld om hun jongen te beschermen. Hun boodschap is: ‘blijf op afstand’. Feitelijk dus een uiting van goed ouderschap. Voorts worden stadse meeuwen omschreven als rotzooimakers. Vooral voordat in steden de ondergrondse vuilcontainers werden ingevoerd wisten meeuwen feilloos met hun dagelijkse voedselroute de op straat gezette vuilniszakken te vinden en open te maken. Bovendien waren de zakken vaak slecht van kwaliteit en werden ze vroegtijdig buiten gezet.
Overigens is het ervaren van overlast per definitie subjectief: iedere bewoner zal zijn eigen accenten plaatsen.

Maatregelen?
Met het plaatsen van de ORAC’s is in de meeste wijken de echte overlast aanzienlijk teruggedrongen.
Het is realistisch om meeuwen, naast merels, koolmezen, egels, vlinders, te accepteren als onze medebewoners. Het is menselijk om de ene diersoort welkom te heten en een andere te willen weigeren. Overlast van bepaalde soorten zal altijd in toom gehouden moeten worden, maar, om eerlijk te zijn, wat zou een kustplaats als Den Haag kaal zijn zonder meeuwen!

Ten slotte
De laatste jaren neemt het aantal diersoorten dat een leefgebied vindt in de stad behoorlijk toe. Mede door groene ingrepen en beschermende maatregelen worden steden wat betreft biodiversiteit steeds rijker. Zo is al berekend dat het aantal vlinders binnen de stadsgrenzen groter is dan daarbuiten. Dat is natuurlijk inclusief parken, tuinen met vlinderstruiken en groene stroken. De gemeente Den Haag zet hier met haar helder geformuleerde beleid van groene gebieden en ecologische verbindingszones goede stappen.