Ladder van natuurlijkheid in de stad

Caroline de Jong
Een asfaltvlakte is met stip het minst natuurlijk. Daar groeit niets, water kan er niet goed door. Hoewel, de natuur doet wel haar best. Tot verdriet van de fietser die hobbelt over wortels. En zij toont zich soms supersterk, wat blijkt uit paddenstoelen die dwars door asfalt omhoog komen.
De volgende treden op de ladder zijn tegels, grind en kunstgras. Daarbij gaat het erom of water kan infiltreren, en of een merel er iets te zoeken heeft.
Al wat meer natuurlijk zijn gazons. Die worden gebruikt als speelweides of om op te sporten. Op mooie zondagen vind je er bezoekers van alle nationaliteiten. Op andere dagen vooral veel grotere vogels. Meer soortenrijke gazons zijn al beter, niet elk onkruidje moet weg.
Tegenwoordig zie je veel vaste-planten-borders van Griffioen: dat is een succesvolle formule die vrolijk oogt, aantrekkelijk is voor bijen door de verschillende bloeitijden en weinig onderhoud vereist. Een beter alternatief is de border die is aangelegd voor het Nationaal Park Hollandse Duinen in Ockenburgh. Daar zijn alleen inheemse planten gebruikt.
Nog een trede hoger staan inheemse bloemenweides, ingezaaid of niet. Deze bieden veel voedsel, schuil- en nestelplekken voor insecten en kleine zoogdieren. De gemeente gebruikt inheemse zaadmengsels voor verschillende typen ondergrond. Het beste voor de natuur is overigens, zeker naast groengebieden of in ecologische verbindingszones, om niet in te zaaien. Ook met een goed maaibeleid komt er meer biodiversiteit. In sommige gemeentes, zoals bijvoorbeeld Rotterdam, wordt gebiedseigen zaad ingezameld. Men kan ook werken met maaisel uit andere gebieden waar nog de oorspronkelijke flora groeit. Voordeel daarvan is dat de planten goed zijn aangepast aan de lokale omstandigheden. Een voorbeeld is het biodiverse veldje aan de Cremerweg, dat al beschreven wordt in een AVN boek uit 1985! Er kwamen toen 200 verschillende inheemse planten voor. Sindsdien wordt daar een speciaal maaibeleid toegepast.
Struiken, bomen en bos
Nog hoger op de ecologische waardenladder staan plantsoenen met struiken en bomen. In Den Haag groeien nog op veel plekken soorten die door dendroloog en voormalig directeur Plantsoenendienst Simon Doorenbos uit de hele wereld zijn verzameld. Niet van hier, maar wel heel bijzonder. Voorbeelden zijn de Etna-brem bij de Lobelialaan en de verschillende soorten bomen van het arboretum in het Zuiderpark.
Struiken en bomen bieden beschutting, nestgelegenheid en voedsel voor insecten, vleermuizen en zangvogels. Inheemse soorten bieden over het algemeen meer dan exoten. Helaas worden voor de sociale veiligheid vaak struiken weggehaald.
Ook de overheid ziet het belang van bomen in, vanwege de vele voordelen, met name de opvang van het broeikasgas CO2 en van water. Landelijk is er beleid om tien procent meer bos aan te planten, wat neerkomt op 37000 hectare. De provincie wil onder meer bufferbossen naast stikstofgevoelige duingebieden in plaats van glastuinbouw, maar ook bossen tussen stad en land in combinatie met recreatie.
De Haagse wethouder Vergroening constateert helaas: ‘De ruimte voor aanleg van extra bos in Den Haag is echter beperkt’. De AVN pleit juist voor de aanleg van bos in de Vlietzone!
Plant wilde bomen en struiken
Waar niet wordt gemaaid of begraasd groeit in Nederland op de meeste plekken bos. Maar de mens heeft sinds de prehistorie bossen gekapt. In de negentiende eeuw was er weinig meer over. Ons laatste oerbos, het Beekbergerwoud, werd in 1871 ontgonnen. Daarna bleven nog wel oude bosrestanten of boskernen over. De meeste bossen die er nu zijn werden vanaf honderdzestig jaar geleden aangelegd. De eerste boomplant in de Scheveningse Bosjes bijvoorbeeld, dateert van 1860. Wel is een groot deel daarvan in de oorlog gekapt en dus in de twintigste eeuw herplant. Bij de aanplant werden exoten gebruikt, zoals robinia’s, Corsicaanse dennen, sneeuwbes en Virginische vogelkers.
Ook de inheemse soorten die worden gebruikt in Nederlandse bossen, zijn vaak niet afkomstig uit ons eigen land. Prof. Schaminée, hoogleraar vegetatie-ecologie in Wageningen, geeft het voorbeeld van een vaak aangeplante sleedoorn uit Zuid-Europa. Die bloeit vroeger dan die uit Nederland, waardoor insecten die ervan afhankelijk zijn er niets aan hebben.
Daarom pleiten biologen als Bert Maes ervoor om plantmateriaal te gebruiken dat van oorsprong hier groeit. Wild van nature, spontaan, sinds de laatste ijstijd. Daarbij is veel genetische variatie. Daardoor worden de bossen beter bestand tegen veranderingen in de omgeving, ziekten en klimaatverandering.
Oude boskernen in de buurt
Na de grote milieutop van Rio uit 1992, toen het biodiversiteitsverdrag werd gesloten, is men in Nederland gericht op zoek gegaan naar ons groene erfgoed. Oorspronkelijke, wilde bomen en struiken blijken in minder dan drie procent van het totale Nederlandse oppervlak aan bos en landschapselementen te vinden. Ook is de helft van de circa honderd soorten bomen en struiken die ons land kent, zeldzaam en bedreigd.
Op de kaart van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed zijn landschapselementen ingetekend waar inheemse bomen en struiken van vóór 1850 voorkomen. Daarop is te zien dat er oude boskernen zijn in de Bosjes van Poot, het Belvedèreduin en delen van Meijendel. Daar groeien inheemse bomen en struiken, zoals beklierde heggenroos, hondsroos en duinroos.
Wilde, inheemse, bomen en struiken staan aan de top van de ladder van natuurlijkheid. Daarom is het van belang om voor beplanting dergelijk plantmateriaal in te zetten, liefst ook nog uit de onmiddellijke omgeving, met name in de grote groengebieden en ecologische verbindingszones. En uiteraard in en nabij de bestaande oude boskernen.
Het ‘Levend Archief‘ verzamelt zaden van wilde planten. Staatsbosbeheer heeft een kweekprogramma voor bomen en struiken. Die moeten wel een paar jaar van te voren worden besteld. Het beste is materiaal te gebruiken van lokale herkomst. Het zou goed zijn als de gemeente Den Haag zich daarvoor inzet!