Historische laanbeplanting op buitenplaatsen
Het is bekend dat op basis van historisch, cartografisch of archeologisch onderzoek plantafstanden uit het verleden kunnen
worden getraceerd. Bij een nieuwe aanplant zal men die afstanden in het algemeen respecteren. Als die gegevens niet bekend zijn, worden in beginsel bij vernieuwing de in het veld aangetroffen plantafstanden gevolgd, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om hiervan af te wijken.
Formele tuinperiode
In de periode van de formele tuinen bestonden er bepaalde richtlijnen voor plantafstanden. In het boek Den Nederlandtse Hovenier (1669) door Jan van der Groen staan verspreid door de tekst bepaalde plantafstanden voor diverse boomsoorten aanbevolen. (in Rijnlandse voeten – 0,314 m -, hier in meters omgerekend)
Beuken: 6,28 tot 7,53 meter
Eiken: 5,65 tot 6,28 meter
Iepen: 5,02 meter
Linden: 7,53 meter
Over het onderwerp ‘geschiedenis van lanen’is weinig te vinden in de Nederlandse literatuur. Aanbeveling verdient het artikel ‘De vorstelijke toegangslaan’, uit het tijdschrift Natuur en Landschap in Achterhoek en Liemers,nr. 3/4 uit 1992 van Willem Overmars.Voor wie zich wil verdiepen in lanen is dit een ‘must read’ (zie link onderin pagina).
Den Haag is van oudsher een voorname stad met vele laanbomen. In 1536 gaf keizer Karel V opdracht om lindenbomen ‘te planten ende te setten in ’tVoorhout van Den Haghe’. Het Lange Voorhout is daarmee de oudste wandelpromenade van ons land.
Een ander voornaam voorbeeld van later datum is de Scheveningseweg. Deze stamt uit 1665. Wegens zijn lengte en de vele rijen bomen is deze laan tussen Den Haag en Scheveningen naar een ontwerp van Constantijn Huygens vermeldenswaard. Het was de eerste verharde weg in Nederland buiten de bebouwde kom. Beide lanen zijn nog steeds in hun volle glorie aanwezig, al zijn er door de eeuwen heen natuurlijk wel steeds nieuwe bomen geplant en is de inrichting ook niet meer dezelfde.
Het grafelijk jachtslot dat prins Frederik Hendrik vanaf 1621 in Honselaarsdijk liet bouwen kreeg een zeer indrukwekkende lange oprijlaan geflankeerd door laanbomen. Ze boden niet alleen een prachtige entree, maar dienden zeker ook als beschutting tegen zon, wind en regen. Verderop in het landgoed hadden de laanbomen een andere functie. Daar stonden de bomen in het gelid rondom de weilanden, moestuinen en boomgaarden. Niet allereerst om beschutting te bieden, maar vooral ook ter verkaveling en ontginning van het achterland. Dit systeem van ontginning werd tot ver in de 17e eeuw toegepast.
Engelse landschapsstijl
Bij de geleidelijke introductie van de Engelse landschapsstijl raakten de rechte lanen uit de mode. Dat laatste gebeurde niet van de ene dag op de andere. Er waren zeker ook economische motieven om een meer landschappelijke inrichting in te voeren zoals onder-houdbaarheid, en zelfs sociale: grote geometrische tuinen werden geassocieerd met de aristocratie. Anderen vonden dat het strakke patroon niet paste bij de nieuwe opvattingen. Of dat deze lanen te veel het gebied doorsneden of opdeelden; of ze belemmerden het uitzicht. Inzichten rond de inrichting van de tuinen veranderden zo, dat lanen daar niet meer in over de verhouding lengte/breedte van lanen, het belang van kroonontwikkeling als keuzemogelijkheid en over andere plantverbanden bijvoorbeeld in clusters van bomen. Het is duidelijk dat geadviseerde exacte plantafstanden vooral thuishoren bij de periode van geometrische tuinen. In de geleidelijk tot stand gekomen landschapsstijl veroorlooft men zich veel meer vrijheden, al zal er ongetwijfeld hier en daar een geadviseerde ‘plantafstand’ opduiken.