Ganzen in de lift?

Adri Remeeus. Foto: Wim de Koning Gans
Klimatologische ontwikkelingen en veranderingen in het landschap kunnen leiden tot veranderingen in gedrag en trekpatronen van vogels. Vooral bij grotere soorten valt dat snel op. Bij de brandgans, zoals in de vraag, maar je ziet het bijvoorbeeld ook bij de kolgans.
Brandgans in de zomer
De brandgans is van origine een vogel van de arctische gordel. In oktober komen de ganzen aan in West-Europa en eind april zijn de meeste weer vertrokken. Dat is aan het schuiven. Een aantal vogels vertrekt later. Al begin jaren tachtig werden eind mei nog naar het Noorden (ver)trekkende groepen gezien en sindsdien is dat geen zeldzaamheid.
Ook blijft sinds die tijd een toenemend aantal vogels overzomeren. Het eerste gemelde broedgeval was in 1984. Inmiddels schommelt het aantal broedparen tussen de 16.000 en 20.000. Daarnaast blijft een groot aantal ganzen overzomeren zonder tot broeden over te gaan.
De weg van de ijsbeer
Wat maakt de meer zuidelijk gelegen delen van Europa zo aantrekkelijk om te blijven? Daar liggen in feite twee oorzaken aan ten grondslag.
Een daarvan is de opwarming van de aarde, die in de poolstreken sterker is dan in de gematigde streken. De afnemende ijs- en sneeuwbedekking berooft ijsberen van hun traditionele maritieme prooien. Op zoek naar eten gaan ze zwerven, trekken verder het land op en het beroven van ganzen(nesten) is dan een eenvoudige klus. Ook poolvossen stappen, zeker als er weinig lemmingen zijn, snel over op ganzen en hun nesten. Dat zal mogelijk de brandganzen ertoe hebben aangezet geleidelijk steeds zuidelijker te gaan broeden.
Nederland als luilekkerland
In de periode dat de brandganzen zich in Nederland begonnen te vestigen vond een transitie in de landbouw plaats, namelijk schaalvergroting en de overstap naar snelgroeiend gras, zoals raaigras. Dat is een belangrijke voedselbron voor ganzen gebleken. Het is namelijk rijk aan voedingsstoffen, zoals eiwitten. Voordeel voor de ganzen. Voor boeren is het snelgroeiende raaigras, dat dichte matten vormt, ook voordelig. Het kan tot drie keer per jaar gemaaid worden.
Misère voor weidevogels
Voor weidevogels als de grutto zijn raaigrasvelden en een hoge maaifrequentie nadelig. De broedpopulatie ervan loopt dan ook sterk terug. Aan de ene kant kunnen broedsels niet worden grootgebracht door het maaien, aan de andere kant bevatten raaigrasvelden (in tegenstelling tot kruidenrijk grasland) nauwelijks insecten. Het gevolg: er vliegen te weinig jongen uit om de populatie op peil te houden. Uit onderzoek blijkt dat nog niet vliegvlugge jongen van weidevogels vaak al zwak zijn door een te laag gewicht; ze zijn dan een makkelijke prooi voor roofdieren.
Brandganzen in de winter
Van alle ganzensoorten die in ons land overwinteren, is de brandgans de talrijkste. Het aantal overwinteraars schommelt rond de 730.000, maar is al een jaar of tien stabiel. Dat komt voornamelijk door jacht in de EU-landen. Al deze landen samen schieten jaarlijks meer dan 60.000 ganzen af uit oogpunt van schadebestrijding. De soort heeft een laag broedsucces waardoor de populatie niet snel zal toenemen.
De kolgans in beeld
Bij de toename van de kolgans als broedvogel spelen menselijke invloeden ook een rol. In 1980 vestigde zich het eerste paar en na 1990 versnelde de toename. Het aantal broedparen ligt nu rond 650. De eerste overzomerende kolganzen zijn vermoedelijk uit gevangenschap vrijgelaten lokganzen geweest. Jagers mogen die sinds 1988 niet meer gebruiken. Die losgelaten ganzen hadden in gevangenschap nooit een trekmechanisme ontwikkeld. Ze werden vrijgelaten en kwamen in contact met overwinteraars, die vervolgens in het voorjaar hier bleven. Raaigras speelt hier vermoedelijk minder een rol. De kolgans is er weliswaar verzot op, maar die vraat vindt vooral ’s winters plaats. Meer dan de brandgans is de kolgans toch een echte wintergast die in oktober arriveert en in maart naar het Noorden vertrekt. Je ziet eerder een omgekeerd effect: In het begin van deze eeuw bedroeg de winterpopulatie ongeveer 700.000. Gemiddeld daalt dat aantal met zo’n twee procent per jaar. Dat komt door een verandering in trekstrategie. Uit tellingen blijkt dat een toenemend aantal ganzen ten noorden en oosten van ons land blijft overwinteren. Door klimaatopwarming zijn voedselbronnen daar soms de hele winter beschikbaar. Andere soorten, zoals brilduiker en kleine zwaan trekken ook minder ver zuidwaarts.
Hoe verder?
Boeren klagen omdat ganzen behoorlijk huis kunnen houden op raai- maar ook andere grasvelden. Maar uit onderzoek in Friesland is gebleken dat deze klacht wel wat genuanceerd mag worden. Sterk begraasde velden lopen, in vergelijking met uitgerasterde velden, waar ganzen werden verjaagd, weliswaar langzamer uit in het vroege voorjaar, maar vormen uiteindelijk vollere aren. Voor het behoud van weidevogels is meer nodig. In het licht van de besluitvorming over de stikstofuitstoot lijkt een transitie naar een op biologische leest gestoelde kleinschaligere landbouw met kruidenrijk grasland onvermijdelijk. Dat zal weidevogels in de kaart spelen. Of het de aantallen ganzen zal verminderen is nog maar de vraag. De klimaatverandering zal nog wel eens voor verrassende ontwikkelingen kunnen zorgen.