Berbice, buitenplaats van Begeer
Tuinmuren, leifruit en Zocher
Een aansprekende naam is Pieter de la Court van der Voort (1664-1739), een puissant rijke lakenhandelaar uit Leiden die experimentele tuinmuren rond de oorspronkelijke moestuin liet bouwen ten behoeve van de rijping van leifruit.De la Court bezat meerdere buitenplaatsen rond Leiden en was een man met aanzien. Hij publiceerde een boek over zijn tuinkunst en als bijzonderheid kweekte hij ananassen, een exotische vrucht waarmee hij zelfs opviel bij de ambassadeur van Lodewijk XV.
Een van de volgende eigenaren was Pompe van Meerdervoort, eveneens een rijke Leidenaar die in 1803 naar de mode van die tijd het park liet herinrichten door tuinarchitect Johan David Zocher, de eerste generatie van de bekende (tuin)architectendynastie. Zocher sr. introduceerde vanaf 1800 in vele parken en tuinen de landschapsstijl. Als je een dergelijke bekende en dus dure ontwerper kon inhuren,was dat beslist statusverhogend. Pompe van Meerdervoort was dan ook de eerste burgemeester van Voorschoten tijdens het Napoleontische bewind. In die tijd was Berbice behalve woonhuis ook gemeentehuis.
Een volgende bekende eigenaar was de uit Utrecht afkomstige familie Van Kempen. Zij stichtten naast Berbice de zilverfabriek. Alle aandacht ging toen kennelijk uit naar het bedrijf want, behalve een nieuw aangelegde bloementuin, zijn er uit die tijd geen grote ingrepen in tuin en park bekend. De naam Van Kempen werd later aangevuld met Begeer en onder die naam (Van Kempen en Begeer) is de zilverfabriek wereldberoemd geworden.
De laatste particuliere eigenaresse was mejuffrouw Rudolpha J. M. Begeer, oudste dochter van de familie. Ze overleed op 15 januari 2009. Zij bracht de buitenplaats Berbice onder in de Stichting tot Behoud van Cultuurhistorische Buitenplaatsen. Deze stichting houdt sindsdien met een groeiende groep vrijwilligers de parkaanleg in stand. De tuinmuren worden hersteld en doen weer dienst voor leifruit. De voormalige moestuin wordt, als eerbetoon aan mejuffrouw Begeer, ontwikkeld tot een geurende rozentuin. Het hoofdhuis wordt gerestaureerd en biedt nu, na jaren van verwaarlozing, weer een prachtige aanblik.
Beheerplan voor vier eeuwen historie
In 2010 is een beheerplan voor het park opgesteld. Hierbij blijft de gelaagdheid van vier eeuwen tuinkunst in het park herkenbaar. Te beginnen bij de zeventiende-eeuwse basis van Berbice: de grondvorm van de buitenplaats met vaarsloot, voormalige moestuin, parkperceel en grote boomgaard. Ook de zeventiende-eeuwse tuinmuren van Pieter de la Court zijn in ere hersteld. Uit de achttiende eeuw dateert allereerst het hoofdhuis en van daaruit de lange zichtas tot aan de achtergrens van het park. De omvang van het achttiende-eeuwse park tussen de Leidseweg en de Van Beethovenlaan is vooral herkenbaar van bovenaf. In vogelvlucht vallen de scheidingen uit de jaren zeventig tussen de parkdelen weg. De bijzondere aanleg die ook na twee eeuwen nog de beleving van Berbice bepaalt, is de vroeg negentiende-eeuwse aanleg door Zocher sr. Samen met de slingervijver en het heuvellandschap in het parkbos is dat nu nog zeer herkenbaar. Uit de tweede helft van de negentiende eeuw dateren de oudere eiken langs de zichtas en het Koetshuislaantje naar het koetshuis, dat inmiddels buiten het terrein van Berbice staat. Het huidige voorparkje bij het hoofdhuis is, samen met de portierswoning, een vereenvoudigd overblijfsel van de eind negentiende-eeuwse aanleg door de familie Van Kempen. Vanaf het terras voor het huis is er nog steeds uitzicht naar de Vliet in de verte. De jaren dertig van de twintigste eeuw zijn herkenbaar in de vormgeving van het Achterplein en in de beplanting van de Grote boomgaard. De jaren zestig zijn aanwezig in het rosarium in de vroegere moestuin.
Vechten tegen de moderne tijd
In de afgelopen halve eeuw is door mejuffrouw Begeer, met resultaat, zeer veel tijd en energie gestoken in het behoud van Berbice tegen externe dreigingen (denk aan verstedelijking, beperking van de zichtassen, aanleg of dreigende aanleg van wegen). Het beheer van het park raakte daardoor op de achtergrond. Nu de buitenplaats verzekerd lijkt van haar voortbestaan, wordt, net als bij Jacob van Eijs in 1736 en Johan Petrus Pompe in 1804, extra menskracht ingezet om deze boeiende parkaanleg te laten herleven.
Door: Els Fischer
Foto’s: Roel van Norel en Aviodrome