Home » Den Haag, een ‘Rupsje Nooitgenoeg’

Den Haag, een ‘Rupsje Nooitgenoeg’

In 2026 bestaat de Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor ‘s-Gravenhage en Omstreken honderd jaar. Een AVN-jubileumuitgave zal dan aandacht besteden aan de rijke geschiedenis van onze vereniging. En aan het wel en wee van de Haagse natuur. Dit artikel kunt u zien als een voorschot, gericht op de expansiedrang van de stad Den Haag, die een groot deel van de omstreken in de loop der jaren ‘opat’.

Sander Wennekers. Foto Harry van Reeken, uit Haags gemeentearchief

Voorgeschiedenis vanaf 1850
In 1850 was Den Haag van een middeleeuws dorpje op de strandwal, midden in een woest en deels drassig gebied, uitgegroeid tot aan de randen van wat we nu de oude grachtengordel noemen. Het was nog steeds klein, had een bevolking van circa 70.000 inwoners en stond internationaal bekend als opvallend groen.

Vanaf die tijd versnelde de bevolkingsgroei. Daarvoor moest de stad buiten de grachtengordel treden, te beginnen met het groen opgezette Willemspark. De daarna gebouwde wijken zoals de Schilderswijk, Zeeheldenbuurt en Archipelbuurt werden minder groen en kregen nauwelijks parken.
Geleidelijk kwamen de nabij gelegen wilde gronden, zoals de duingebieden en het Haagse Bos, alsmede diverse oude buitenplaatsen, binnen de stad te liggen. Ook kocht de gemeente voormalige landgoederen aan. Eind 19e eeuw zijn de Scheveningse Bosjes en de Nieuwe Scheveningse Bosjes beplant, om in te wandelen en om zandverstuiving tegen te gaan. Maar een ander deel van de wilde gronden en de buitenplaatsen werd toch aan bebouwing opgeofferd. Bijvoorbeeld in het Statenkwartier.

Verdere bevokingsgroei na 1925
In 1925 telde Den Haag al 400.000 inwoners. De bevolking bleef groeien, en het ruimtegebrek werd steeds nijpender. Daarom werd, na eerdere kleinere annexaties, in 1923 de hele gemeente Loosduinen bij Den Haag gevoegd. Dit betekende een enorme uitbreiding van het areaal, zuidwestelijk van Beeklaan en De La Reyweg, met overwegend agrarisch grondgebied (vooral tuinderijen).

Tot 1940 groeide Den Haag door naar ruim 500.000 inwoners. De Tweede Wereldoolog bracht een daling tot circa 450.000 inwoners, waarna de groei werd hervat tot een ‘all time high’ van 607.000 inwoners in 1958. Steeds verder breidde de stad zich dan ook als een olievlek uit. De meeste ruimte was er nog aan de zuidwestkant.

Daar werden de wijken Rustenburg-Oostbroek, Moerwijk, Morgenstond, Bouwlust en Vrederust gerealiseerd. Ten noorden daarvan werden al eerder de Bomen- en Bloemenbuurt, de Vogelwijk, de Vruchtenbuurt en Bohemen in fasen gebouwd. Aan de oostkant van Den Haag was minder ruimte, maar daar ontstonden voor de oorlog het Bezuidenhout, het Benoordenhout en Marlot. En in zuidoostelijke richting werden Laakkwartier en Spoorwijk deels gebouwd op van Rijswijk geannexeerde grond.

Er kwam ook enige aandacht voor meer groen. Zo werd het Westbroekpark begin jaren ‘20 aangelegd in eerder afgegraven duingebied, en het Zuiderpark kwam tussen 1923 en 1936 in de polder tot stand.

De periode 1945-2000: een paradox
Na 1958 kromp de bevolking van Den Haag tot circa 450.000 in 1980, waarna het aantal inwoners tot 2000 min of meer stabiel bleef. Den Haag had in 2000 dus net zo veel inwoners als in 1945. Ruimtelijk was de stad zich echter wel blijven uitbreiden.
In voormalig Loosduinen werd tussen 1930 en 1990 de wijk Leyenburg aangelegd, en vanaf 1980 volgde Houtwijk. Kraayenstein en Waldeck ontstonden vanaf de jaren zestig. Aan de oostkant is Mariahoeve gebouwd vanaf 1958. Vrijwel al deze woningbouw vond plaats in voormalig agrarisch gebied, waarbij ook natuurschoon verloren ging.

Waarom groeide het aantal inwoners van Den Haag dan eigenlijk niet? Kort gezegd: door de welvaart en de demografische veranderingen. Daardoor daalde de gemiddelde woningbezetting in Nederland spectaculair van 4,5 mensen per woning in 1945 tot 2,3 in het jaar 2000. Voor hetzelfde aantal inwoners waren dus bijna twee keer zoveel woningen nodig. In Den Haag was dat niet anders.

Maar de bevolking groeide door de naoorlogse geboortegolf natuurlijk wel enorm. Waar bleven die mensen? Zij gingen wonen in bijvoorbeeld Leidschendam, Voorburg, Rijswijk, Pijnacker, en Nootdorp. En vooral Zoetermeer, dat in 1962 werd aangewezen als groeikern voor Den Haag, ving veel van die groei op. In al die plaatsen werd agrarisch gebied, waaronder veenweide, voor stadsontwikkeling ingezet. Uiteraard vereisten de groei van het woon-werkverkeer en de bevoorrading van het stedelijk gebied ook nieuwe verbindingen voor autoverkeer, fietsers en openbaar vervoer. De ruimtelijke verandering in onze regio was ook daardoor tussen 1950 en 2000 uiterst ingrijpend.

Hernieuwde bevokingsgroei na 2000
De bevolkingsdruk bleef desondanks hoog. In 1994 was daarom al het Wateringse Veld geannexeerd, dat in de jaren tot 2012 geleidelijk werd bebouwd. Ook Leidschendam, Rijswijk en Nootdorp moesten eraan geloven. Met steun van het Rijk werd zuidoostelijk van de Vliet, op ruim 1.200 hectare geannexeerd grondgebied, vanaf 2002 het Haagse stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg ontwikkeld. Dit stadsdeel telt inmiddels bijna 50.000 inwoners. En tussen recreatiegebied Madestein en de Oorberlaan bij Monster wordt sinds 2004 tot op de dag van vandaag de nieuwbouwwijk Vroondaal gebouwd.

Wellicht denkt elke generatie dat de groei van de stad nu wel een keer zal ophouden, maar dat is dus nog nooit gebeurd. En ook nu heeft Rupsje Nooitgenoeg nog honger. Na het agrarisch ommeland en een deel van haar wilde gronden zijn nu zelfs groene wijken aan de beurt. Dat heet ‘verdichten’. Alleen al in het groen aangelegde Den Haag Zuidwest zouden er 10.000 woningen bij moeten komen. Ook de Binckhorst moet een woonwijk worden, waardoor allerlei bedrijven naar de nu nog groene Vlietzoom en GAVI-kavel dreigen te worden verplaatst. De Vlietzoom is intussen één van de speerpunten van de AVN geworden.