Home » Vogelverhalen – eendjes weg, natuur uit balans?

Vogelverhalen – eendjes weg, natuur uit balans?

Gert Muller: een Hagenaar met hart voor de natuur. Gert loopt bijna dagelijks langs de vijver bij het Indisch Monument. Het was hem opgevallen dat het aantal jonge eenden in die vijver snel afneemt. Dit jaar lijkt het erger dan voorgaande jaren. Onlangs zag hij hoe met een grote plons een jonge eend onder water werd gesleurd. Door een snoek misschien? Gaat het wel goed met de eenden in Den Haag, vroeg hij zich af, hoe komt het dat het aantal eenden afneemt? Zijn zorgen zijn herkenbaar. Zelf hebben wij merels in de tuin, die er uiteindelijk in waren geslaagd jongen uit te broeden. Maar er waren veel eksters in de buurt, en we hebben die jongen niet zien uitvliegen. Is het natuurlijk evenwicht in gevaar?

Snoeken die jonge eendjes onder water trekken, een ekster die een merelnest berooft, een torenvalk die een muis verschalkt. In natuurtermen gesproken noemen we dat predatie. En over predatie lopen de meningen uiteen! Men is gauw geneigd te schelden op de ekster; daarentegen vinden velen een fuut, die een opgedoken vis naar zijn jongen brengt, weer aandoenlijk.
Reden genoeg om eens in te gaan op de betekenis van predatie in het vaak gebruikte begrip van ‘natuurlijk evenwicht’. Wel: er bestaat niet zoiets als natuurlijk evenwicht. Hoed u voor mensen die aankondigen dat ze, via ingrepen of jacht, dat evenwicht willen herstellen.
Het is beter te spreken over ecosystemen; een keten van schakels die onderling samenhangen en waarin dynamische processen leidend zijn. Een systeem dus waarin tijden van overvloed (veel vruchten, insecten, jonge vogels) en schaarste (weinig voedsel beschikbaar) elkaar afwisselen en in belangrijke mate de omvang van populaties van dieren bepalen.
Wist u dat van al het nieuwe leven in enig jaar, of het nu gaat om insecten, vogels, zoogdieren, 75 tot 80% niet door het eerste levensjaar heen komt? Jongen worden gegeten, ze kunnen geen eigen leefgebied bemachtigen of ze verzwakken om andere redenen. Ook bijvoorbeeld 80% van de geboren vossen wordt niet ouder dan één jaar.
De natuur is in feite een ‘voedselfabriek’ waarin de organismen elkaar onder andere door predatie in stand houden. Zie in dit verband ook het voorbeeld van de eksters die zich tegoed doen aan de massale aanwezigheid van jonge merels. De merel zal echt niet van de aardbodem verdwijnen als u zich realiseert dat alle 800.000 broedparen in Nederland met gemak in het voorjaar zes miljoen jongen voortbrengen. Of de eenden: één eendenvrouwtje produceert probleemloos 10 tot 12 eieren; stelt u zich eens voor als dat allemaal volwassen eenden zouden worden.
Een ander voorbeeld: in de piek van een muizencyclus (gemiddeld eens in de vier jaar) heeft een soort als de torenvalk een gedekte tafel. In muisarme jaren daarentegen zal een torenvalk niet of nauwelijks jongen kunnen grootbrengen, omdat zijn stapelvoedsel (basisvoedsel) onvoldoende voorradig is.
Het gaat erom dat ecologische schakels aan de basis goed zijn (we praten dan over de biomassa van vegetatie, weekdieren, insecten, plankton). Organismen floreren alleen in gezonde schakels: rups vreet struik aan, koolmees pakt rups, jonge koolmees krijgt rups, jonge koolmees wordt gepakt door een gaai, sperwer pakt gaai. We zien hier de opgaande lijn van onderlinge afhankelijkheid van organismen. Dat is precies de reden waarom predatoren nooit buitensporig kunnen toenemen. Hun aantallen worden bepaald door wat er onder hen in de ketens gebeurd.
Eigenlijk is het woord ‘predator’ (of roofdier) net zo’n non-begrip als natuurlijk evenwicht. We noemen een geselecteerd aantal soorten zo (roofvogels, vos, snoek) omdat ze vlees eten. Maar daarmee verschillen ze echt niet van een koolmees (rupsen), een merel (regenwormen) of een zanglijster (slakken).
In ons denken over natuur hebben wij in het verleden soorten zo gelabeld en predatie vaak als onwenselijk beschouwd. Ten onrechte natuurlijk.
Ook andere factoren bepalen de omvang van dierpopulaties. Zo schermen alle dieren (zeker in de voortplantingstijd) eigen leefgebieden af waarin ze geen soortgenoten dulden. Dieren die geen eigen leefgebied weten te bemachtigen zullen het uiteindelijk niet redden.
Maar heel bepalend is de beschikbaarheid van voedsel. Het is belangrijk om bij ingrepen in de natuur af te stappen van uitingen als ‘herstel natuurlijk evenwicht’ of ‘creatie van een mooi vogelreservaat’. Beter is het de ‘schone’ natuur die de mens wil hebben, los te laten en te focussen op vegetatie-ontwikkeling, de vestigingsomstandigheden voor insecten alsmede verbindingen met andere groengebieden.
De door menselijk toedoen sterk in aantal afgenomen Insecten vormen een basis van ecologische ketens. In de afgelopen veertig jaar is 75% van de biomassa aan insecten verdwenen. Zij zijn echter voedselleveranciers voor andere organismen zoals kleine zoogdieren en vogels die hoger in de voedselketen staan. Insecten zijn flexibel en hebben een goed herstellend vermogen; sommige soorten kunnen wel duizend eitjes per individu produceren. Als we erin zouden slagen om deze afname te stoppen zijn we er nog niet, maar is er wel al een stap gezet naar ecologisch herstel.

Rest nog het antwoord op de vraag of het wel goed gaat met de eendjes. Het aantal broedparen van de wilde eend is de afgelopen decennia met 20% afgenomen. Er worden jongen opgegeten, maar er is nog nooit een diersoort uitgestorven door direct toedoen van een andere inheemse soort. Bij de wilde eend speelt met name de algvorming (slechte waterkwaliteit) een rol. Hij kan daardoor niet meer bij zijn normale voedsel komen en de algen kan hij (met een lamellensnavel) niet verwerken. Voor de sterk toenemende krakeend is algverwerking geen probleem omdat deze soort zijn voedsel kan snijden.

Adri Remeeus