Home » Stikstofemissie en biodiversiteit deel II

Stikstofemissie en biodiversiteit deel II

In mijn artikel in de vorige Haagwinde belichtte ik een aantal gevolgen van stikstofemissie voor de biodiversiteit. In dit vervolgartikel ben ik op zoek naar oplossingen. Als we niets doen zal de biodiversiteit steeds verder wegzakken. En er zijn ook op lokaal niveau mogelijkheden om bij te dragen aan herstel. Kleine herstelprojecten kunnen veel betekenend zijn.

Door: Adri Remeeus

 

Vooral in het agrarische landschap heeft de verarming van de natuur enorm toegeslagen. De oorzaken zijn genoegzaam bekend: verlaging van de grondwaterstand, snelgroeiende uniforme kweekgewassen en vermesting. Dit alles heeft geresulteerd in een dramatische afname van het aantal weidevogels. Zelfs de minst kritische soort, de kievit, deelt in de misère.
Maar een op het oog eenvoudige ingreep van Staatsbosbeheer in de Duivenvoordse-Veenzijdse polder heeft dit jaar een positieve omslag gegeven. Het slootwaterpeil van een aantal verbindingssloten tussen de Schenk en de Veenwatering werd aanzienlijk verhoogd. Deze sloten, die eerst diep tussen bijna verticale oevers lagen, maken nu weer deel uit van een glooiend en vochtig weidelandschap. En zie, het aantal broedparen van de kievit steeg van een schamele twee in 2019 naar 18 in 2020. Minstens zo belangrijk is dat de grutto er na twee jaar afwezigheid als broedvogel terugkeerde. Drassige oevers en insecten, dat is waar weidevogels van houden. Dat deze ingreep in het eerste jaar al zichtbare resultaten oplevert, geeft hoop voor de toekomst.

 

Veel sloten worden nog diep uitgemalen om het weiland zo droog mogelijk te kunnen exploiteren.

 

Open plekken in het bos
Er zijn plannen om heel veel bomen te gaan planten. Op zich een prima voornemen, want bomen zijn belangrijk en ze leggen CO2 vast. Maar met alleen bomen en bos ben je er niet. Een bos is slechts één soort landschap. Wil je biodiversiteit bevorderen, dan moet je er dus voor zorgen dat landschapstypen als het ware op elkaar ingrijpen en elkaar versterken.
Meer en meer wordt ingezien dat een bos alleen soortenrijk wordt als de drie-eenheid ‘kruidlaag, struikzone en bomen’ wordt gerespecteerd. Heel logisch, want als je alleen maar bomen laat groeien, zal je op enig moment zien dat kruiden en struiken, door gebrek aan zonlicht en warmte, zich niet meer ontwikkelen. De biodiversiteit zal dan afnemen.
Dat inzicht is inmiddels bij veel beheerders doorgedrongen. Reden waarom er steeds meer open plekken in bosgebieden worden uitgekapt. Dat lijkt radicaal, maar bedenk dan wel dat die open plekken na een paar jaar, mede door instraling van de zon en een ander microklimaat, weer voorzien zijn van struiken en jonge opslag. In combinatie met nog aanwezige open plekken ontstaat er zo een eldorado voor insecten en vogels; de biodiversiteit heeft op die kleinschalige plek een stimulans gekregen. In het Haagse Bos is deze ontwikkeling momenteel goed te volgen.

 

Bloeiend bermbeheer
Tot enkele jaren geleden waren we eraan gewend dat (midden)bermen soms tot twee keer per maand gemaaid werden. Alles moest er opgeruimd uitzien, al was het maar om omwonenden tevreden te houden. Geleidelijk aan is dat beeld gaan kantelen. Bloeiende bermen zijn de nieuwe trend en slechts een keer per jaar gaat de maaibalk er overheen waarna het maaisel wordt afgevoerd. Gemeentes gaan namelijk bij het opstellen van de maaibestekken steeds meer rekening houden met het belang van bloeiende bermen voor bijen, hommels, vlinders en andere insecten. Dat heet ecologisch maaibeheer. Punt van aandacht is dat iedere insectensoort zijn eigen specifieke vliegtijd heeft en dat rupsen hun voedselwensen qua waardplant hebben.
In grote lijnen zijn de regels voor ecologisch maaien dan ook: bij voorkeur maaien van half juli tot half maart, liefst in september (in ieder geval na de zaadzetting van planten). eventueel ‘sinusmaaien’ van juni tot half juli; nooit maaien tussen half maart en eind mei; Sinusmaaien is een slingerende manier van maaien. Daardoor ontstaan er diverse microklimaten en dat is goed voor de ontwikkeling van een grote variatie aan insecten.
In principe zouden slootoevers vanaf de slootrand 1 ½ à 2 meter ongemoeid moeten blijven. De dan ontstane bufferzones zijn van essentieel belang als leefgebied voor vlinders, libellen en andere insecten. Daar komen dan ook weer tal van vogelsoorten op af. Voor zowel bermen als slootranden geldt: klepelen (dat is verpulveren van gras en kruid) is uit den boze.

 

Tot slot
Ik heb u hiermee enkele kleinschalige voorbeelden laten zien om de biodiversiteit lokaal te verbeteren. Het zijn kleine stappen, maar op de weg naar herstel maken veel kleine stappen één grote.
De AVN zal de plaatselijke beheerders stimuleren om, waar en wanneer dat maar mogelijk is, altijd biodiversiteit als insteek te kiezen. Dat laatste houdt onder andere in het voorkómen van versnippering, het zeker stellen van ecologische verbindingen en het stimuleren en borgen van een kwalitatief hoogwaardige groen-blauwe dooradering.
Aan de politiek mag gevraagd worden eindelijk eens af te stappen van het gedachtengoed dat herstel van een groene en duurzame wereld alleen maar geld kost.

 

Want ondanks alle succesjes: het is nog steeds twee voor twaalf voor de natuur.