Home » De abelen, bomen die je aankijken

De abelen, bomen die je aankijken

We kennen twee soorten abelen: de witte en de grauwe. Allebei familie van de wilg en het geslacht populier. Maar abelen hebben wel een heel eigen karakter.

Op weg naar de lagere school kwamen we  langs een kanaal. Onder aan het nogal hoge schuine talud was een paadje aangebracht waar een paar trappen naar toe leidden. Dat paadje werd voornamelijk door vissers gebruikt en er lagen ook een paar woonboten aangemeerd.  Het liep vlak langs het water. Zo dicht bij, dat we onze van papier gevouwen scheepjes te water konden laten. De scheepjes werden door de wind of stroom weggevoerd tot ze uit het gezicht waren verdwenen. Er werd daar weinig onderhoud gepleegd en achter ons tussen de stenen van het talud had zich een forse struik ontwikkeld. Vooral de blaadjes daarvan vonden wij leuk. De bovenkant was glimmend donker groen en de onderzijde sneeuw wit. Wij noemden ze  ‘zomer- en winterblaadjes’.

Witte abeel (Populus alba)
Dit was mijn eerste kennismaking met de witte abeel. Een klein, licht en met pluis omgeven zaadje was ooit met de wind van verre daar terechtgekomen. Tussen die stenen kwam het niet verder dan een struik. Overigens is de naam witte abeel een beetje dubbel op, want het woord abeel is afgeleid van het Latijnse alba, hetgeen wit betekent.

Een grote boom
Wanneer er wel ruimte is, groeit de witte abeel snel uit tot een forse boom, die wel 30 meter hoog kan worden. De witte abeel is inheems in Midden- en Zuid-Europa en in West-Azië. Vanaf de 17e eeuw is hij in ons land ingeburgerd. De boom is bestand tegen allerlei invloeden en kan goed tegen zilte zeewind. En hij gedijt ook in het noordelijker klimaat. Op een gunstige plaats ontwikkelt hij een mooie rechte stam met een gladde witte of grijze schors. Deze is echter bezaaid met heel veel ruitvormige kurkachtige huidmondjes die voor ademen noodzakelijk zijn. Soms blijft daardoor van de gladde schors niet veel zichtbaar. Maar vanwege dit verschijnsel is de boom aan zijn stam goed herkenbaar.

Blad en bloei
Merkwaardig zijn de verschillende bladvormen. Aan de langloten, de lange twijgen waar veel ruimte tussen de bladknoppen zit, worden de bladeren wel tot 6 x 12 cm  groot. Een afmeting die je ook aan de zaailingen ziet. Ze zijn ongeveer handvormig gelobd. Aan de kleine twijgen, de zogenaamde kortloten, zijn ze veel kleiner, getand en bijna rond. Beide bladvormen hebben die donkergroene glanzende bovenzijde en witte onderkant. Als lid van de wilgenfamilie draagt de witte abeel katjes. Zij ontluiken in het voorjaar voor de bladeren. De vrouwelijke katjes zijn groenachtig geel en de mannelijke roze. In juni worden de in katoenachtig pluis gevatte zaadjes los gelaten. Witte abelen worden veel aangeplant om als windscherm te dienen. Maar op tal van plaatsen in onze parken en in de duinen zijn ze ook te vinden; soms als struik.


Grauwe abeel (Populus canescens)

We kennen ook de grauwe abeel in ons land. Een boom met vele ‘ogen’. Het is een bijzondere ervaring als je door een laantje loopt waar ze zijn aangeplant en al die ogen op je zijn gericht. Waardoor die ontstaan is niet helemaal duidelijk. Woekering van de bast, littekens van afgevallen takken of licht opvang?  Zekerheid is daar niet over maar erg leuk is het wel. Merkwaardig is vooral dat ze allemaal precies die vorm hebben.

Voorzichtig met aanplanten!

De grauwe abeel is een kruising tussen de witte abeel en de ratelpopulier. Het aanplanten ervan vraagt wel de nodige voorzichtigheid. De gewone soort heeft een nogal agressief wortelstelsel. Dicht bij oude gebouwen kunnen de wortels zich in de zachte stenen of in kieren wringen en zo ernstige schade aanrichten.  Ook leidingen in de grond zijn niet veilig. Inmiddels is een kweeksoort ontwikkeld zonder die problemen en dan is de boom als straatbeplanting goed toe te passen. De grauwe abeel heeft een rechte stam en kan wel 35 meter hoog worden. Hij is goed bestand tegen harde wind en allerlei ongemakken die een stad nu eenmaal biedt. Een typische stadsboom dus.

Bloei en blad
Evenals de witte abeel is de grauwe abeel tweehuizig. Er zijn dus mannelijke en vrouwelijke bomen. De bloei is in februari voordat de bladeren verschijnen. Vrouwelijke hangende katjes zijn groenachtig grijsbruin. De mannelijke bestaan uit 8 tot 15 purperrode meeldraden. Nadat het stuifmeel is weggewaaid vallen ze af. De vrouwelijke blijven tot mei zitten. Dan openen zich de zaaddozen en komt het met donzig pluis omgeven zaad vrij. Aan de langloten komen tot 7 cm grote driehoekige bladen. De bovenzijde is glanzend groen, de onderzijde mat licht bruinig groen. De kleinere blaadjes aan de kortloten zijn wat ronder dan die van de witte abeel.